Deze week was ik in Lisse. Dat kwam omdat ik in de krant een recensie over een tentoonstelling had gelezen. Daarin stond: “Soms kun je in een klein museum een grote ontdekking doen”. Dat maakte me nieuwsgierig en afgelopen dinsdag – het was een zonovergoten dag – ging ik op weg. De schrijver van de recensie had niets teveel gezegd: het museum was inderdaad klein en het genot van de tentoonstelling – tsjonge, jonge – was groot.

Anton Koster, een door elzen omsloten bollenveldje
Lisse is niet alleen de standplaats van de Keukenhof, maar ook van Museum De Zwarte Tulp. Daar is momenteel een overzichtstentoonstelling van de kunstschilder Anton Koster te zien. Koster, die leefde van 1859 tot 1937, is bekend als dé bollenveldenschilder van Nederland en de ruim 50 schilderijen en tekeningen in de tentoonstelling hebben inderdaad allemaal de bloembollencultuur als onderwerp.

Anton Koster, Hyacinten- en tulpenveld in Overveen
Antonie Lodewijk Koster werd geboren in Zeeland en op 19-jarige leeftijd ging hij studeren aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Hij belandde er midden in wat tegenwoordig de tweede generatie Haagse School schilders wordt genoemd. Openluchtschilders van typisch Hollandse landschappen en taferelen. Realistisch, maar gemoedvol en met een hoofdrol voor atmosfeer en lichtval. Na afronding van zijn studie reisde hij twee jaar door Frankrijk en de Pyreneeën en daar maakte hij nader kennis met de Franse impressionisten. Terug in Nederland verhuisde hij in 1890 naar Haarlem en ontdekte de bloembollenvelden in de omgeving. Hij zou ze zijn leven lang blijven schilderen.
De bollenteelt rond Haarlem stamt uit het begin van de 17de eeuw, maar na de ineenstorting van de tulpenwindhandel, in 1637, raakte die bloembollenproductie min of meer in het slop. Tot in de tweede helft van de 19de eeuw. Want toen begon de bloembol, als gevolg van allerlei factoren aan een sterke opmars. Nieuwe teelttechnieken, meer aandacht voor drainage en nieuwe tulpvariëteiten zorgen voor een verdubbeling, nee, voor een verviervoudiging van het bloembollenareaal. Met als gevolg het intens gekleurde vlakke voorjaarsland achter de duinen van Noord- en Zuid-Holland, dat destijds werd vastgelegd door kunstschilders en dat momenteel honderdduizenden buitenlandse toeristen trekken.

Anton Koster, Tulpenkwekerij bij het Spinozahuis in Rijnsburg
Koster was niet de eerste in het genre. Gek genoeg kwamen meeste vroege schilders van de bloembollenvelden niet uit Nederland, maar uit het buitenland. George Hitchcock uit Amerika, Hans von Albers uit Duitsland, Franz Courtens uit België: in de jaren ’80 van de 19de eeuw kwamen ze naar Nederland om de bollenvelden te schilderen. Bekend zijn de zes schilderijen die Claude Monet in 1886 van de bollenvelden bij Rijnsburg en Sassenheim maakte. In de prachtige catalogus die ter gelegenheid van de tentoonstelling is uitgegeven, wordt gesuggereerd dat de kleuren van de bloeiende velden in eerste instantie misschien te fel waren voor de meeste Hollandse schilders, omdat ze gewend waren om in sobere, gedekte tinten te werken.
Op de tentoonstelling is te zien dat Koster niet bang was voor kleur. Die spat van het doek af. De velden met hyacinten zijn pastel: blauw, roze, zachtgeel en wit. Bijna mierzoet. In de tulpenvelden overheersen het felle rood, roze en geel van de toen o zo populaire Darwintulpen. Voor iedereen die van planten houdt zijn de details op de schilderijen en tekeningen een feest van herkenning. Bloembollenvelden bloeien van maart tot in mei. Dat betekent vroege tulpen en late tulpen, net ontluikende hyacinten en hyacinten die vol in bloei staan. De overgang van een winters beeld, met silhouetten van kale bomen, via vroeg uitlopende bomen, naar volop lentegroen. Windsingels van beukenhaag, soms nog in hun oranjebruine winterjas, soms meigroen. De kleur van het tulpenblad versus de kleur van het hyacintenblad. De arbeiders die voorover gebogen hyacinten ritsen. Manden vol met tulpenkoppen, klaar om met een vlet over het water af te voeren. Alles oer- en oer-Nederlands.
Wat me nog het meest verraste was dat het werk van Anton Koster zo lang buiten de schijnwerpers heeft gestaan. Er was een overzichtstentoonstelling in 1959, maar daarna nooit meer. Tot nu. Waarom dat zo lang heeft moeten duren is voor mij een groot vraagteken.
Toen ik de allervriendelijkste museummedewerkster vertelde dat ik de Limburgse luisteraars over de tentoonstelling zou vertellen, riep ze uit: “Maar Lisse zélf is ook hartstikke leuk!” Tja, daar kan ik geen zinnig woord over zeggen, want het dorp zijn we verder niet meer in geweest. De tentoonstelling was genoeg. Hoe zeg je dat in Michelin-terminologie? Drie sterren: een reis waard. Ik hoop alleen dat de schilderijen, die voor deze tentoonstelling uit allerlei depots werden gevist, niet mee zo lang verdwijnen. Ze zijn te mooi om te missen.