Column

Deze column is in 2016 gestart als maandelijkse gesproken column in Limburgs Land, het leukste tuin- en natuurprogramma van Nederland. Met het overlijden van Ger Houben, presentator van Limburgs Land, in mei 2018, kwam een eind aan dat fantastische programma. Daarna ben ik doorgegaan met schrijven van columns, zij het wat minder frequent. Een deel van deze latere teksten was in het Limburgse tuin- en natuurprogramma van L1, Natuur & zo, te horen.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Botanische tuinen: een lange en rijke traditie

In de 16de eeuw verspreidde een nieuwe vorm van nieuwsgierigheid zich vanuit Italië over heel Europa. Overal werden universiteiten gesticht, waar – met de methode van de onbevooroordeelde waarneming – alle facetten van onze wereld bestudeerd werden. Het plantenrijk was één van de onderzoeksterreinen en iedere zichzelf respecterende universiteit had een tuin, een hortus, met daarin levende plantencollecties ten behoeve van onderzoek en onderwijs. In eerste instantie lag hierbij de focus op de medische toepassingen van planten en een aantal van de oudste Nederlandse horti is dan ook als hortus medicus begonnen.

Gerbrand van den Eeckhout, Botanici aan het werk, 17de eeuw. Bron: wikimedia commons.

Al snel werd het plantenrijk zélf het object van studie. De 17de eeuw was, zeker voor Nederland, een eeuw waarin de wereld, dus ook de wereld van de natuur, werd ontdekt. Een heuse verzameldrift was het resultaat. De oprichters van de eerste Nederlandse horti waren meesters in netwerken en binnen relatief korte tijd bouwden ze indrukwekkende plantencollecties op die de rijkdom van het wereldwijde plantenrijk weerspiegelden. De planten kwamen overal vandaan. en de pasgevormde collecties vormden de basis voor beroemde publicaties. Schitterende plantenatlassen met kunstzinnige afbeeldingen zagen het licht, zoals bijvoorbeeld de Libri Picturati, waarvoor de Leidse Carolus Clusius een belangrijke bijdrage leverde.  Hoewel de tuinen primair bedoeld waren voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, stonden de poorten ook altijd open voor liefhebbers. Er zijn talrijke verhalen van beroemde plantenliefhebbers die de Nederlandse tuinen bezochten, zoals tsaar Peter de Grote die in 1717 de Hortus van Amsterdam bezocht en de planten bekeek ‘al was hij een tuynman’.

Bron: wikimedia commons

De verzameldrift – en het op naam brengen van alle nieuw ontdekte planten – voedde de behoefte aan een systematische ordening. In de 18de eeuw werd de zoektocht naar een alomvattende ordening van de plantenwereld, ook wel plantensystematiek genoemd, het belangrijkste onderzoeksterrein van de plantkunde. De publicatie van Linnaeus’ Species Plantarum (1753), met daarin de introductie van het systematisch gebruik van de zogenaamde binominale (‘twee-namige’) nomenclatuur, werd het fundament voor de naamgeving van planten zoals die nu nog bestaat.   

Ook in de 19de eeuw stonden de botanische tuinen in het teken van groei. Veel aandacht ging uit naar de duizelingwekkende mogelijkheden van kweekproducten en cultuurvariëteiten. Bijzonder groot was belangstelling voor economische gewassen, met name voor tropische (koloniale) landbouwgewassen. Door de bouw van speciale kassen kregen bijzondere plantengroepen (zoals palmen) of individuele soorten (zoals de reuzenwaterlelie) een plek in de tuinen. En met de oprichting van diverse bomentuinen (arboreta en pineta) , vanaf het eind van de 19de eeuw, dijden ook de bomen- en heestercollecties uit.

Reuzenwaterlelie (Victoria amazonica). Bron: wikimedia commons.

In de 20e eeuw verloren de tuinen langzaamaan hun koppositie als onderzoeksterrein. Nieuwe onderzoeksgebieden richtten zich niet meer op de uiterlijke kenmerken van een plant, maar ze kropen er als het ware in. Laboratoria en microscopen werden onmisbaar en deze trend werd in de loop van de 20ste eeuw alleen maar sterker. In de afgelopen decennia verschoof de rol van botanische tuinen verder richting educatie en publieksinformatie. Met dien verstande dat de tuinen nu, aan het begin van de 21ste eeuw, met hun uiteenlopende plantencollecties onveranderd de fascinerende verscheidenheid van het plantenrijk laten zien. En daarbij staat de nieuwsgierigheid naar de levende natuur nog steeds fier overeind.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Genius loci

Pas geleden was ik in Ool, bij Roermond, en ik stond er op een dijk. Voor me lag een enorme hoeveelheid water en in de verte zag ik hier en daar wat plukjes land. Door al dat water kon ik me niet goed oriënteren, maar gelukkig waren daar de koeltorens van de Maasbrachtse Clauscentrale aan de horizon die me vertelden dat ik in zuidelijke richting keek. Ergens tussen al dat water moest de Maas stromen, maar waar precies?

Als ik op zo’n plek ben, dan zit mijn hoofd vol vraagtekens. Hoe komt het dat het er hier zo uitziet? Hoe was het uitzicht hier honderd jaar geleden? Even veel water? Vast niet! Hoe is het landschap veranderd? En waarom? Met dit soort vragen kom ik thuis en ga achter de laptop zitten, op zoek naar antwoorden. De lange herfstavonden zijn er perfect voor.

Ool rond 1832. Kadastrale kaart 1811-1832: minuutplan Herten, Limburg, sectie B, blad 01, detail. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort/documentnummer MIN11039B01.

Plekken hebben een verleden en ik ben van mening dat je een plek pas kunt beginnen te begrijpen als je de diepte in duikt. In de landschapsarchitectuur en de tuinarchitectuur spreken we over de genius loci. Dat is latijn en het betekent, letterlijk vertaald, “de geest van de plek”. Het gaat om dat wat misschien niet meer zichtbaar is, maar wel degelijk de plek heeft gemaakt tot wat hij nu is.

Een zoektocht naar het verleden van een plek begint bij mij altijd met het bekijken van historische kaarten. Vroeger moest je daar vaak ver voor reizen, naar bibliotheken of archieven, maar tegenwoordig is veel via internet te vinden.

De twee bekendste historische informatiedragers in Nederland zijn de kadastrale kaarten en de topografische kaarten.

Het kadaster is sinds jaar en dag een openbaar register dat van overheidswege wordt bijgehouden. De oudste kaarten stammen uit de eerste helft van de 19de eeuw en ook destijds werden percelen en huizen nauwkeurig ingetekend. Aan elk kadastraal perceel werd een nummer toegekend en via dat nummer kon je, net als nu, van alles te weten komen over de omvang van het perceel, het gebruik, de naam of het beroep van de eigenaar, en zo voort.  Al deze historische kadasterkaarten en hun bijbehorende gegevens zijn momenteel te vinden in de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Topografische kaarten worden gemaakt sinds het midden van de 19de eeuw en ze geven geweldig veel informatie over zaken als reliëf, natuurlijke gesteldheid, infrastructuur en bebouwing. Om de paar decennia werden ze geüpdatet en als je vervolgens kaarten van eenzelfde plek naast elkaar legt, dan zie je hoe een landschap zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. Er is een speciale website waarop je dit soort topotijdreizen kun ondernemen. Met één muisklik reis je door de tijd, van 1850 naar 2020 en vice versa.

In vergelijking met andere delen van Nederland is de provincie Limburg relatief rijk aan historisch kaartmateriaal. Want we hebben méér. En dan bedoel ik de Tranchotkaarten van rond 1815 en de zogenaamde Ferrariskaarten die tussen 1770 en 1780 gemaakt werden. De Tranchotkaarten bestrijken het gebied ten oosten van de Maas, tot aan Nijmegen toe, en op Ferrariskaarten zien we (voornamelijk) stukken ten westen van de Maas. Omdat het allebei militaire kaarten zijn munten ze uit in details over de terreingesteldheid. Tuinen, hagen, boomgaarden, weilanden, bouwland, bos, heide, moeras, paden, wegen, beken en rivieren: het werd allemaal ingetekend en u kunt zich voorstellen dat deze kaarten ons nu een schat aan informatie geven.  

Terug naar Ool. Ik sta op de dijk en ik maak een tijdreis. De kaarten leren me dat er tweehonderd jaar geleden al een dijk was, met een bomenrij, maar het uitzicht was anders. Je keek er uit over een landbouwgebied, met bouwlandjes en weilandjes van mannen en vrouwen uit Ool, uit Herten, Merum en uit Roermond. De Maas ging er met een grote bocht omheen. In het gebied lagen onverharde wegen met namen als Groenenweg, Koortweg of Kleyn Weeghsken. Verkaveling en eigendom waren sterk versnipperd. Perceeltjes van de landbouwer, de herbergier, de dagloner, de weduwe of de rentenier; alles lag kriskras door elkaar.

Onder dit land lag al duizenden jaren een grindpakket te wachten om gedolven te gaan worden. Na de Tweede Wereldoorlog was het zo ver. Grind, als grondstof voor beton, was in de wederopbouwperiode zeer gewild, want er konden huizen mee gebouwd worden. Grootschalige delfstoffenwinning is altijd een gulzige bezigheid en binnen no time werden er grote happen uit het land genomen. De grienden, direct langs de Maas, werden als eersten uitgegraven. Daarna volgden het bouwland en de weilanden, tot er niets meer over was en alles water geworden was. Sindsdien heet het Oolderplas. Als je het over de genius loci – de geest van deze plek – hebt,  dan zou ik de naam Ooldergat toepasselijker vinden. Maar ja, ik begrijp het wel, want met een gat trek je natuurlijk geen toeristen.

Probeert u het maar eens, dat tijdreizen. Neem een plek waar u graag wandelt en ga achter uw laptop terug in de tijd. U zult de plek beter begrijpen.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Over fluitenkruid en andere schermbloemen

Het fluitenkruid begint te bloeien. Over een week of wat zullen de Nederlandse bermen wit kleuren. Ik beschouw ze, samen met de boterbloemen, als een van de plantaardige hoogtepunten van het jaar. De schermen met de kleine bloemetjes worden wel met ragfijn kant vergeleken. Heeft u de bloemen wel eens met een loepje bekeken? Echt prachtig.

Fluitenkruid, Vijlen, 14 mei 2021

Fluitenkruid valt binnen de familie van de schermbloemigen en in Europa is hij in het voorjaar de eerste schermbloem die bloeit. Schermbloemigen – en in Nederland hebben we er nogal wat – ontlenen hun naam aan hun  samengestelde schermen met kleine bloemetjes. Hun blad staat verspreid en is samengesteld. Het blad is vaak sterk aromatisch, net als de zaden. Verder zijn ze meestal te herkennen aan hun holle stengels en aan hun penwortels.

Die penwortel en dat aroma kennen we heel goed. Met het zaad van anijs, koriander, komijn en karwij of het blad van peterselie, kervel, selderij, venkel en dille kruiden we ons eten. De wortels van de pastinaak, de peen of de wortelpeterselie zijn te koop bij de groenteboer. U begrijpt: allemaal schermbloemigen.

Zo wijdverspreid als het fluitenkruid is, zo zeldzaam zijn sommige andere soorten in Nederland en er staan er dan ook behoorlijk wat op de Nederlandse Rode Lijst. Het herkennen van de soorten is soms heel lastig. Iedereen herkent het fluitenkruid en iedereen kent het zevenblad en de grote berenklauw. Maar hoe hou je de dolle kervel, de fijne kervel, de echte kervel, roomse kervel, zwartmoeskervel en weidekervel uit elkaar? Best lastig hoor.

Heel handig in dit opzicht is de site van “De flora van Nederland” met zijn super-instructieve determinatiefilmpjes.

Fluitenkruid heeft een samengesteld scherm, dwz één groot scherm met aan de toppen van alle stralen nog weer kleine schermpjes. Vijlen, 14 mei 2021.

Juist bij schermbloemigen is het belangrijk om planten te herkennen want veel schermbloemigen lijken erg op elkaar en er zitten een paar zwaar giftige soorten tussen. De grote bereklauw en de dolle kervel vallen nog wel mee, maar de dodemansvinger, de gevlekte scheerling en de waterscheerling zijn een ander verhaal. Die moet u echt niet plukken. De dodemansvinger komt in Limburg niet voor, maar de waterscheerling vindt men regelmatig langs waterkanten in het noorden van Limburg. De gevlekte scheerling tot slot doet het in Nederland steeds beter en juist in Zuid-Limburg wordt de plant vaak aan getroffen op zonnige, vochtige, omgewerkte gronden. Ze houden van kalk, mergel en klei.

Ik las dat zes gram van het blad genoeg is om een mens te doden en in de Oudheid werd het gebruikt om mensen te vergiftigen. Het beroemdste voorbeeld is natuurlijk dat van de filosoof Sokrates die in het jaar 399 voor Christus ter dood werd veroordeeld en een gifbeker te drinken kreeg, met daarin – volgens de overlevering – een oplossing van gevlekte scheerling.

Plato, een leerling van Sokrates, heeft beschreven hoe dat in zijn werk ging en in de Griekse les op de middelbare school in Roermond stond zijn tekst op het programma. Ik moet eerlijk bekennen dat er weinig is blijven hangen van de meeste teksten die we moesten vertalen, maar deze ben ik nooit vergeten.

Sokrates had een aantal vrienden om zich heen verzameld en aan de man die de gifbeker bracht vroeg hij: “Vertel me wat ik moet doen, mijn beste, jij heb daar verstand van.” De man antwoordde: “Niets anders dan het opdrinken en wat rondlopen tot je een zwaar gevoel in de benen krijgt. Dan kun je gaan liggen en dan zal het gif vanzelf werken.”

Sokrates nam de beker en dronk hem rustig leeg. Zijn vrienden begonnen van de weeromstuit te huilen, waarop Sokrates zei: “ Hee, jongens, ik heb niet voor niets geen vrouwen uitgenodigd, hou toch op, ik wil geen huilbuien.” Vervolgens liep Sokrates een beetje rond tot zijn benen zwaar werden. Zoals geadviseerd ging hij op zijn rug liggen en hij bedekte zijn gezicht met een doek. De man die het gif had gebracht voelde af en toe aan zijn voeten en aan zijn benen. Hij kneep hard in Sokrates’ voet en vroeg of hij dat voelde. “Nee”, zei Sokrates. Daarna betastte hij zijn kuiten en zo voelend naar boven liet de man zien hoe Sokrates koud werd en stijf, en Socrates voelde zelf ook en zei, dat als het gif zijn hart bereikte, dit het einde betekende. Toen Sokrates tot op ongeveer de helft van het lichaam was verkild, nam hij even de doek van zijn gezicht en zei tegen zijn vriend Krito. “Zeg, Krito, we zijn Asklepios nog een haan schuldig. Vergeet niet hem die te bezorgen.” Hij trok de doek weer over zijn gezicht en dat was het einde.

Tja, wat zo’n lief ogend, wit, kantig bloemschermpje al niet vermag.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Vroege bloei

Ik ken eigenlijk niemand die zich aan het eind van de winter niet verheugt op de eerste sneeuwklokjes. Ze kondigen de lente aan en de tijd van het licht. Na de sneeuwklokjes volgen de narcissen, de maartse viooltjes, de wilde hyacinten, de daslook en de bostulpen en ze geven ons collectief een blij lentegevoel. Bijna net zo blij als koeien die na de winter voor het eerst de wei in mogen.

Oosterse sterhyacint (Scilla sibirica), Kerkrade, maart 2021

Dit soort kleine voorjaarsbloeiertjes zijn vaak bolgewassen die in het voorjaar een hele rappe start maken. In de bollen ligt een grote hoeveelheid reservevoedsel opgeslagen, en daarmee maken ze in drie maanden tijd achtereenvolgens bladeren, bloemen en zaden. De super opvallende bloemen trekken vroege insecten aan die zorgen voor de bevruchting. In mei of juni zijn ze klaar met hun cyclus en dan verdwijnen ze weer onder de grond. “Tot volgend jaar!”, zeggen we dan.

Vroege bloei beperkt echter zich niet alleen tot dit soort kleine plantjes. Er staan momenteel heel veel bomen en heesters in bloei. Die bloeien dus allemaal voordat ze in blad komen. De bloemen staan op het kale, naakte hout en daarom noemen we ze wel naaktbloeiers.

Telkens als het woord naaktbloeier valt is mijn eerste reactie: “Brr, wat koud.” Stel je voor: in maart in je blootje buiten in bloei staan: ik moet er persoonlijk niet aan denken.

Maar mensen zijn bepaald geen planten. Bomen en heesters die zo vroeg aan kale takken bloeien doen dat niet voor niets. Het is hun manier van leven. Het heeft te maken met hún manier van voortplanten en met hún manier van bestuiven. Het overgrote deel van de naaktbloeiers wordt namelijk bestoven door de wind en bij windbestuiving komt het juist goed uit dat er geen bladeren in de weg zitten.

Bomen en heesters die zich via windbestuiving voortplanten, bloeien – in ieder geval in Nederland – tamelijk onopvallend. Ze hebben hele kleine bloemen die zodanig gebouwd en gerangschikt zijn dat de wind gemakkelijk een grote hoeveelheid stuifmeelkorrels meeneemt, soms wel tienduizenden tegelijk. In de afgelopen maand zagen we de hazelaars en de iepen en nu is het de tijd van de wilgen, de populieren, de elzen en de berken. 

De Betula pendula,begint te bloeien, Kerkrade, eind maart 2021

Ongehinderd door enig blad zweeft al dat stuifmeel door de lucht en we mogen van een toevalstreffer spreken als een korrel stuifmeel ergens op een verwante stamper terechtkomt en er bevruchting plaatsvindt. U begrijpt dat windbestuiving veel malen minder trefzeker is dan een hommel die met wat stuifmeel aan de poten rustig van de ene bloem naar de andere bloem vliegt. Windbestuiving wordt in evolutionair opzicht dan ook vaak als nogal primitief beschouwd.

Wij vinden rondvliegend stuifmeel vaak niet zo prettig. Stuifmeel is een ander woord voor pollen en er zijn nogal wat mensen bij wie het pollen allergische reacties van de luchtwegen oproept.  In pollenjournaals kun je tegenwoordig bijhouden welke boomsoort op welk moment klachten geeft. Ik persoonlijk heb geen last van rondvliegend stuifmeel, behalve dat ik dan eigenlijk wat vaker de tuinmeubels of de autoruiten zou moeten schoonmaken. Ik ga niet met een sopje aan de gang, want ik ben voorstander van een meer relaxte methode, namelijk gewoon wachten op een buitje.

Niet álle naaktbloeiers zijn onopvallende stuifmeelbommen. Deze week zag ik veel bloeiende sleedoorns langs de Limburgse wegen en elk jaar vind ik ze weer prachtig. In de tuinen staan andere vroegbloeiende prunussen, forsythia’s, schijnhazelaars, Japanse kweeën, edgeworthia’s of struikkamperfoelies. En gisteren zag ik in de Botanische Tuin in Kerkrade de oude, grote stermagnolia vol in bloei. Het was spectaculair.

Stermagnolia (Magnolia stellata), Kerkrade, maart 2021

Voor allemaal geldt: geen blad, maar wel opvallende bloemen met een bescheiden hoeveelheid stuifmeel. Meestal niet bestoven door de wind, maar door insecten. Door de afwezigheid van blad vallen de bloemen extra op en dat is nodig om de weinige vroege insecten aan te trekken.

Nu een wereldwijde afname van het aantal insecten wordt gevreesd vraag ik me wel eens af of er in de toekomst weer meer bloemplanten zullen gaan evolueren in de richting van windbestuiving. We zouden zo’n verandering bij wijze van spreken kunnen meten aan de hand van het aantal niesbuien in het voorjaar. Gesundheit!

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Jan Vallen, landschapsarchitect (1926-1999)

Het landschap vormt onze dagelijkse leefomgeving. We hebben het vaak over cultuurlandschap als het gaat over het buitengebied. En in de stad noemen we het een stedelijk landschap. Vaak zijn we ons niet bewust van het landschap om ons heen, het is te vanzelfsprekend, Maar toch is het iets dat zich diep in onze ziel nestelt.

Het Nederlandse landschap is vrijwel honderd procent man made. Het was lang het domein van ingenieurs en praktische wiskundigen. Zij legden onze polders aan, en dijken, vestingwerken, kanalen, spoorwegen. Allemaal nuttige infrastructuur, waarbij inpassing in het omliggende landschap van secundair belang was.

Pottenberg, Maastricht, januari 2021

Pas na de tweede wereldoorlog ging de landschapsarchitect meedoen. Voordien bestond de term landschapsarchitect al wel, maar die waagde zich toen nog nauwelijks in de openbare ruimte. Het echte begin van het vak landschapsarchitectuur valt samen met de periode van de wederopbouw. Of het nu grootschalige nieuwe stadswijken, de IJsselmeerpolders, recreatiegebieden of herverkavelingsprojecten in het agrarische buitengebied betrof:  landschapsarchitecten gingen – naast ingenieurs, architecten en stedenbouwers – een gelijkwaardige rol spelen in de inrichting van de openbare ruimte.

In 1946 werd in Wageningen de leerstoel Tuin- en Landschapsarchitectuur opgericht en de eerste hoogleraar was Jan Bijhouwer. Bijhouwer had voor de oorlog in het buitenland kennisgemaakt met een nieuwe – noem het moderne – taakopvatting voor de landschapsarchitect en was enthousiast geraakt. Daarnaast was hij een echte plantenman; een kenner op het gebied van plantengemeenschappen, een voorloper van wat we tegenwoordig ecologie noemen.

Dat alles gaf hij door aan zijn studenten en een van de eersten die bij Bijhouwer afstudeerden was Jan Vallen uit Swalmen. Vallen stamde uit een familie van fruitboomkwekers en kreeg dus de omgang met planten met de paplepel ingegoten. Ook bij hem zouden plantengemeenschappen een belangrijk uitgangspunt in zijn werk blijven. En hij was een groot voorstander van natuur in de stad.

De eerste keer dat ik zelf met zijn werk kennismaakte, was dat ook volstrekt onbewust. Vlak bij mijn ouderlijk huis in Roermond lag het kleine park Hattem en als tiener liep ik daar uren te dromen over de paden, over de gazons, tussen de rozen en de bomen. Het was zoiets als een eerste liefde en u weet het: eerste liefdes vergeet je nooit. Pas veel, veel later begreep ik dat de helderheid, de zorgvuldigheid, de variatie en de plantvriendelijkheid van het park van de hand van Jan Vallen waren.

Na zijn afstuderen had hij een eigen bureau opgericht, eerst in Swalmen, later in Roermond. Het werd een van de eerste professionele landschapsarchitectenbureaus van Nederland. Hij werkte veel in Limburg, maar ook daarbuiten. Hij was zo slim om ervoor te zorgen dat hij binnen zijn bureau andere vakgebieden aantrok, wat steevast leidde tot doorwrochte, sterke ontwerpen.

Robinia’s worden zo langzamerhand een zeldzaamheid in de openbare ruimte, terwijl het toch fantastische bomen zijn. Pottenberg, Maastricht, januari 2021.

Een belangrijke klus betrof de wijk Pottenberg, één van de uitbreidingswijken aan de westzijde van Maastricht. Pottenberg wordt tegenwoordig beschouwd als een toonbeeld voor de wederopbouwperiode en het is één van de 15 wederopbouwwijken in Nederland die van nationaal belang worden geacht, niet in het minst door de inbreng van Vallen.

In de naoorlogse periode was de wijkgedachte een belangrijk uitgangspunt voor stadsuitbreidingen en in het zuiden van Nederland werd vaak een katholieke variant toegepast, namelijk de parochiewijk. De kerk letterlijk en figuurlijk centraal, daar omheen de voorzieningen en daar weer omheen de bewoning. Alles op menselijke maat en met het gezin als hoeksteen van de samenleving. Zo werd ook Pottenberg opgezet.

Stadsarchitect Dingemans betrok Vallen al in een vroeg stadium bij de planvorming en zo werd, heel ongebruikelijk destijds, vanaf het begin van het planproces nagedacht over het groen. Door de manier waarop hij de bomen, heesters, vaste planten en gras rangschikte kreeg het groen een verbindende rol. Tussen de wijk en de omgeving, tussen de wijk en de natuurlijke ondergrond, tussen de bouwblokken, in de straten. En last but not least als ontmoetingsruimte voor de bewoners.  Jan Vallen gaf alle schaalniveaus zorgvuldig vorm en liet ze op elkaar liet aansluiten. Daar stond hij om bekend. Niet alleen in Pottenberg, maar ook elders.

Deze week liep ik rond in Pottenberg. De wijk heeft het moeilijk. De oorspronkelijk rijk gevarieerde groenaanleg is sterk verarmd, ongetwijfeld door decennialang bezuinigen op groenonderhoud.  Toch is er veel herkenbaar: de bomen, de groene vlakken en de lange lijnen die het natuurlijk reliëf volgen zijn grotendeels intact. Ook is nog steeds voelbaar dat het groen destijds in samenhang met de bebouwing ontworpen is.

De hoge bomen in en om de wijk zijn schitterend, mede door hun ordening. Iets om heel zuinig op te zijn. En ik werd blij van de keuze voor inheemse boomsoorten. Dankjewel, Jan Vallen, voor al die volwassen elzen, robinia’s, essen, abelen, lindes en beuken. Eindelijk eens geen Liquidambar te bekennen, wat ik best wel een verademing vind.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Boompje troost

Heeft u ‘m al staan? De kerstboom? Om me heen hoor ik dat iedereen dit jaar extra vroeg een kerstboom gaat kopen. Vanwege corona.

Deze tijd is een beetje angstig en een beetje onzeker. Met welke regels komt de overheid? Met hoeveel familieleden mogen we kerst vieren? En zijn we tegen de kerstdagen allemaal nog wel gezond? Ik kan me voorstellen dat de behoefte aan knusheid onder deze omstandigheden dubbel zo groot is als anders. 

Bij een spar staat elke naald alleen. Picea abies ‘Inversa’, Kerkrade, november 2020

Normaal ben ik niet zo van de kerstbomen en ik zal u vertellen waarom. Eerst kap je een levende boom, vervolgens zet je hem een paar weken op een veel te warme plek en tot slot gooi je hem weg of steek je hem in de fik. Poeh, je zou er als natuurliefhebber de winter-blues van kunnen krijgen. Desalniettemin ben ik van mening dat we dit jaar allemaal een flinke portie troost en ondersteuning verdienen. Neem dus vooral een kerstboom als u dat wilt.

Een kerstboom wordt wel een dennenboom genoemd, maar van oudsher was de Nederlandse kerstboom helemaal geen den. Het was een spar, een fijnspar om precies te zijn. De fijnspar werd vanwege zijn hout, het vurenhout, lang massaal in Nederland aangeplant. Tegenwoordig is de keus in kerstbomen natuurlijk veel groter en bij de kwekers en tuincentra vind je namen als blauwspar, omorika, nordmann, concolor, lasiocarpa, koreana, engelmann, nobilis of fraser.

Al deze bomen zijn onderdeel van de dennenfamilie. Dat is een hele grote plantenfamilie, waarin, naast de spar, ook de den, de ceder, de lariks en de zilverspar thuishoren. Ze hebben allemaal naalden maar de stand van de naalden verschilt. Bij dennen, ceders en lariksen staan de naalden altijd in bundeltjes bij elkaar. Bij de sparren en zilversparren zijn de naalden alleenstaand: stuk voor stuk staan ze verspreid over de takjes. En dat zijn nou precies de takjes waaraan we de kerstversiering ophangen. De concolor, nobilis, koreana, nordmann, lasiocarpa en fraser zijn zilversparren en de engelmannii, omorika en de blauwspar zijn sparren.

Sparren en zilversparren zijn niet heel makkelijk van elkaar te onderscheiden. Ze hebben allebei van jongs af aan een spits toelopende A-vorm. Maar zilversparren houden bij uitdroging hun naalden langer vast dan sparren. En trek je een levende naald van een takje af, dan komt er bij sparren altijd een stukje schors mee en bij zilversparren juist niet.

De meeste sparren en zilversparren die we nu als kerstboom kopen, zijn in de loop van de 19de eeuw vanuit de Kaukasus, uit Azië en Noord-Amerika in Duitsland en Engeland geïntroduceerd. Ik weet niet of het toeval is maar dat was ook precies het moment waarin het fenomeen van de versierde kerstboom daar gemeengoed begon te worden. Vanaf die tijd begon men er kaarsjes en versieringen in  te hangen, werden er cadeautjes onder gelegd en werden er liedjes bij gezongen.

Ook de tekst van het lied O Tannenbaum stamt uit de 19de eeuw. Tanne is de Duitse naam voor zilverspar. Bij de Nederlandse vertaling is niet gekozen voor O zilverspar, O zilverspar, maar voor het vloeiende O dennenboom. Het is duidelijk dat de vertaler meer een poëet was dan een botanicus.

Als u ergens in de komende weken in een luie stoel bij uw spar of zilverspar zit, en op de achtergrond zachtjes O dennenboom uit de radio klinkt, dan raad ik u aan om een sprookje van Hans Christiaan Andersen te lezen, genaamd De Dennenboom. Het sprookje stam uit 1844 en het gaat over een klein dennenboompje in een bos dat niets liever wenst dan een trotse kerstboom te worden. Jaar na jaar wacht hij vol ongeduld totdat hij groot genoeg is. Maar tegen de tijd dat hij eenmaal versierd en wel in de huiskamer staat, mist hij zijn vriendjes uit het bos, de muizen en de eekhoorns. Uiteindelijk belandt hij, heel verdrietig, als afval in de kachel.  

Ook onze bomen verworden binnen een paar weken tot afval. Steek uw boom alstublieft niet zelf in de fik, maar laat hem door de gemeente ophalen. Die zorgt ervoor dat de boom gecontroleerd verbrand wordt. Het komt de luchtkwaliteit in uw buurt ten goede.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Cadeautjes

Af en toe krijg je zo maar een cadeautje. En dan bedoel ik niet een pakje met een strik eromheen, maar iets waar je niet op gerekend had en waar je stante pede goede zin van krijgt.

We hadden vakantie en vanwege covid zochten we het dicht bij huis. We hadden het idee opgevat om te gaan wandelen in de buurt waar ik geboren ben. Ik was er wel een halve eeuw niet geweest.

Het gaat om Aarveld in Heerlen, een wijk die gebouwd is in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw, in de tijd dat Heerlen vanwege de mijnbouw explosief groeide. De wijk was bedoeld voor jonge gezinnen en er waren lage flats en eengezinswoningen met voor- en achtertuintjes. Aan de westkant van Aarveld hield de stad destijds op en had men vrij zicht: dichtbij over het dal van de Geleenbeek, met daarin de Weltervijver en Welten en verder weg over het heuvelland richting Voerendaal en Ubachsberg. De afstand tussen Aarveld en de Weltervijver was hemelsbreed nog geen driehonderd meter en vanuit Aarveld was een rondje om de vijver een geliefd wandelingetje. Ik was een van die peuters die door hun moeder in de kinderwagen langs de vijver werd voortgeduwd. Eendjes kijken enzo.

In het Rosarium Aarveld, Heerlen, september 2020

Okee, terug naar 2020. We gaan aan de wandel, van Aarveld naar de Weltervijver en weer terug. De wijk kent nog steeds dezelfde blokken met flats en straten met vrij kleine, soms bijzondere eengezinswoningen. Daar is niet veel aan veranderd. Wat wél veranderd is, is de ligging. Het ooit vrije zicht westwaarts wordt 100% geblokkeerd door twee parallelle, drukke snelwegen. De enige rechtstreekse verbinding tussen Aarveld en de Weltervijver is nu een fiets- en loopbrug.  

In het Rosarium Aarveld, Heerlen, september 2020.

Onze wandeling door de wijk is niet echt spannend. Aarveld oogt als een kleine, verzorgde en enigszins saaie buurt. Maar als we aan de rand van de wijk richting de loopbrug naar Welten gaan, dan (WOW!) bevinden we ons ineens in een zee van bloemen en goed humeur. Wat een goed verzorgde tuin! Wat een kleuren! Je ziet het er meteen aan af: hier wordt met liefde gewerkt. Het blijkt het Rosarium van Aarveld te zijn, verzorgd door buurtbewoners. Met de ondersteuning van de gemeente hebben ze een stukje openbare ruimte gemaakt tot een plek om te werken, om te zitten, om te ontmoeten en om te genieten. Ik vind het een klein maar kostbaar geschenk voor de buurt.

Welten, de Geleenbeek en de Weltervijver rond 1810. De percelen met zwarte puntjes zijn boomgaarden. Tranchot en V. Müffling 1803-1820. Detail.

We rukken ons los uit het Rosarium en gaan over de loopbrug naar de Weltervijver. We lopen een rondje rond het water en daar ligt zowaar geschenk nummer 2: een grote boomgaard met hoogstamfruit. De boomgaard is volledig in harmonie met Weltens verleden, want ooit kende het dorp Welten talrijke boomgaarden.

De huidige boomgaard heet  ”De Loorenhof” en er groeit een keur aan appels, kersen, peren, pruimen, kastanjes, kweeperen, walnoten en moerbeien. De appelbomen en perenbomen hangen momenteel vol fruit dat –zo neem ik aan – tegen een bescheiden prijs wordt verkocht.

Bij de poort van de Loorenhof, Heerlen/Welten, september 2020

Ook deze boomgaard is een initiatief van buurtbewoners. En net als bij het Rosarium van Aarveld wordt ook de boomgaard (bescheiden) ondersteund door de gemeente Heerlen. Hopelijk gaan ze daar nog lang mee door.

De opbrengst van deze kleine wandeling bestond dus uit maar liefst twee geschenken van burgers aan burgers. U begrijpt echter dat deze voorbeelden niet alleen staan. Maar al te vaak – of het nu in Limburg, in Groningen of in Timboektoe is – werken mensen actief samen om hun leefomgeving te verbeteren. Stuk voor stuk zijn deze initiatieven klein en staan ze vaak buiten de schijnwerpers. Maar tel ze bij elkaar op en je hebt honderden geschenken voor honderden buurten. Door buurtbewoners met groene vingers, daadkracht en het nodige doorzettingsvermogen. Ik vind dat soort plekken echt fantastisch!

Een van de vrijwilligers van het Rosarium Aarveld vertelt over de plek en het werk…. (Bron: youtube)
Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Vakantie

Tja, vakantie……

Tot eind september!

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

POWER

Lang geleden liep ik eens ergens op het platteland in het noorden van Israël en toen belandde ik per toeval in een wonderbaarlijke tuin. Het was een tuin die hoorde bij een klooster van de Bahai, een geloofsgemeenschap die voortbouwt op de gezamenlijke grondslag van de grote wereldgodsdiensten. De tuin was in alle opzichten lieflijk te noemen, nut en sier tegelijk, een beetje ongeordend, en hij raakte me omdat hij een en al vriendelijkheid was. Zo’n plek waar de menselijke ziel goed kan toeven en waar de natuur is ingeschakeld. I can breath.

De belangrijkste tempel van de Bahai bevindt ook in Israël en wel in de stad Haifa. Een paar decennia terug werd de tuin rond de tempel vernieuwd en toen ik de nieuwe aanleg zag, schrok ik me werkelijk een rotje. Niks geen vriendelijkheid en niks geen lieflijkheid. De hele aanleg was er puur op gericht om indruk te maken. Ik ervoer het als één groot machtsvertoon. Harmonie had plaatsgemaakt voor symmetrie en de natuur was uitgeschakeld. Jakkes. Bah.

IMG_1414

Zaadjes zaaien

Het verhaal van tuinen, symmetrie, orde en machtsvertoon is een oud verhaal. We kennen allemaal de tuinen van Versailles, we kennen de (18de-eeuwse) Nederlandse vogelvluchten zoals die van Slot Zeist of van Duivenvoorde in Voorschoten, om er maar twee te noemen. Elke keer is het hetzelfde verhaal. Een eigenaar die zegt: kijk, hier ben ik en ik ben hier de baas (over wat dan ook). Een tuin als egodocument.

Ik moest aan beide Bahai-tuinen denken toen first lady Melania Trump vorige maand haar plan lanceerde om de Rose Garden bij het Witte Huis te renoveren. Ondertussen is de renovatie al voltooid (dat ging verdomd snel) en gaat ze de Rose Garden gebruiken als decor voor haar toespraak bij de aankomende republikeinse conventie. Onder het mom van zachtaardigheid (een rozentuin) gaat het, vergis u niet, om het vertoon en het behoud van macht. Niet meer dan dat.

Macht kan zich op verschillende manieren uiten. Je hebt macht die je de adem ontneemt en je hebt een ander soort macht die je in staat stelt om diep in te ademen. Is de tuin een handvat om te overrompelen of indruk te maken? Of is de tuin een handvat dat inspireert en nieuwe inzichten opent?

De vorige first lady liet bij het Witte Huis ook een tuin aanleggen en ook dat was een tuin met een politiek doel. Michelle Obama bekleedde destijds zonder meer een machtige positie en ze gebruikte die macht om een moestuin aan te leggen. De moestuin was niet zo maar een moestuin: het was een publieke tuin én een leertuin. Hoe werkt dat, met zaadjes, met aarde, met spitten en met oogsten? Hoe groeit ons voedsel? Haar achterliggende motivatie was om iets te doen aan het overgewicht van veel Amerikaanse kinderen en aan de gezondheidsproblemen die het eten van slecht voedsel met zich meebrengen.  Niet alleen om er aandacht op te vestigen, maar er ook zelf mee aan de slag te gaan. Over POWER gesproken.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Het concept van de luie tuinier

20200630_144929 (2)

Pluktuin van een luie tuinier, Vijlen, 27 juni  2020

Het is het verschil tussen tuin en natuur. Niemand van u neemt een schoffel of een spa mee als u gaat wandelen in de bossen van de Meinweg of op de paden in het Heuvelland. Maar in de tuin kunnen we niet zonder. Hele winkels liggen vol met tuingereedschap. Steelgereedschap, handgereedschap, gieters in soorten en maten, regentonnen en ingewikkelde sproeisystemen.  Het handgereedschap spant wat mij betreft de kroon, met penwortelschopjes, zevenbladvorkjes, wiedvingers, handharkjes, rooivorkjes, verplantschopjes, en, ja, je zou het bijna vergeten, de bloembedschepjes. Wat ik maar wil zeggen: het aanbod is oneindig.

20200627_110033 (2)

Vijlen, 27 juni 2020

Ik ben, zeker nu ik ouder word, een luie tuinier. Als mensen in mijn tuin rondlopen en ik zeg dat ik een luie tuinier ben, dan zie je ze meewarig kijken. Ja, ja, ze geloven er niks van. Toch is het zo. Ik sta namelijk op het standpunt dat het gereedschap het werk moet doen. Niet ik. Er moet wel spierkracht worden ingezet, maar liefst zo min mogelijk.

Ik weiger een spa in de grond te steken als de grond te droog of te nat is. Zonde van m’n energie. Sowieso dient het gebruik van de spa tot een minimum beperkt te worden: het dichte blad  ontmoet relatief veel weerstand en je moet een hele kluit omhoogwerken voordat je de grond los krijgt. Nee, dan de spitvork. Met zijn vier tanden glijdt hij soepel de grond in, vervolgens duw je de steel als hefboom zijwaarts neer en hop, de grond is los en luchtig. Je trekt het onkruid, ook het diepgewortelde, er zo uit.

20200627_114457

Vijlen, 27 juni 2020

Een ander voorbeeld betreft de tonkinstokken. In de pluktuin gebruik ik ze graag en veel, maar er gaat geen stok de grond in als die niet mooi vochtig is. Alleen dan kun je ze met gemak diep steken en dat betekent dat je je moment moet kiezen. Vorige week, na al die heerlijke regen, was zo’n perfect moment.

Ik ben voorstander van zo min mogelijk gereedschap, maar dan wel precies het goede. Het hoeft niet altijd duur te zijn. In kringloopwinkels vind je afgedankte stalen tuinharken of rieken voor een schijntje. Maar soms moet je voor kwaliteit gaan. Een schoffel behoort altijd scherp te zijn, net als de spa en de heggenschaar en de snoeischaar. Denk ook hier weer aan de luie tuinier: het gereedschap moet het werk doen. Een slechte snoeischaar geeft bovendien klachten aan de pols en dat willen we niet. Belangrijk is wel dat het scherpe gereedschap altijd schoon en droog wordt opgeborgen. Degene die een spa vuil weghangt krijgt het met mij te doen. Een oude harde borstel, desnoods een staalborstel (ook uit de kringloopwinkel), wat oude lappen om het gereedschap te drogen en klaar is Kees.

En dan het water. Op een paar plekken in mijn tuin staan bakken of regentonnen die zich vullen met gratis water uit de hemel. Die tonnen en bakken beschouw ik ook als gereedschap. Mijn favoriet is een lage zwarte kunststof kuip, een soort speciebak van zo’n 275 liter, die bij de composthoop staat. Vanaf maart vult hij zich met regenwater voor de naastgelegen pluktuin. U begrijpt het, als luie tuinier wil je niet ver lopen met volle gieters.

Tegen de tijd dat het echt heet wordt, is het regenwater opgebruikt. Dan zet ik de kuip ergens in de schaduw, maak hem schoon en laat hem vollopen met leidingwater. Zo wordt de kuip ineens een heerlijk, verkoelend badje. Niet alleen voor kinderen. Ook een volwassene kan er in, met een boekje om te lezen of een puzzeltje om te maken. Als de hitte weer voorbij is gebruik je dat water gewoon weer voor de planten. Er wordt zogezegd geen druppel verspild. Hoe anders dan een volle badkuip die je dagelijks of wekelijks in het riool laat leeglopen.

Natuurlijk is de keus voor gereedschap een puur persoonlijke. Maar wat mij betreft mag het best wat minder in plaats van meer. Voor elk klusje is er wel speciaal gereedschap te verzinnen, maar wie zit er nou te wachten op een zevenbladvorkje van bijna 70 euro? Ik niet!

Mijn tip van de dag, tot slot: keep it simple, let op uw spieren en denk toch eens na over het concept van de luie tuinier.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen