
Clematis vitalba-bosrank, Margraten, winter 2015-2016
L1, 31 oktober 2015
Als je op de Vaalserberg, boven op de Julianatoren staat, en je laat een roos uit je handen vallen, dan ligt die roos binnen een paar seconden beneden. Aan de zwaartekracht valt op onze planeet niet te ontkomen.
Hoewel het lijkt alsof de aarde door middel van de zwaartekracht alles naar beneden trekt, kan het ook anders. Levende organismen hebben veeleer een omgekeerde, en dus opwaartse neiging. We willen allemaal omhoog, we willen allemaal naar het licht.
Mensen en dieren zetten hun spierkracht in om overeind te komen. Kijk maar naar een pasgeboren veulen dat op zijn poten gaat staan. Luctor et emergo. Ik worstel en kom boven. Planten hebben geen spieren, maar die hebben zo hun eigen manier om richting de zon te gaan. Ze groeien in de lengte, ze groeien in de breedte en ze verhouten. Ze hebben een hoogte die in balans is met de stevigheid van hun stengel of stam, van hun takkengestel en van hun wortelgestel. Dat maakt ze zelf-standig.
Dit geldt voor veel planten, maar niet voor de klimplant. Die heeft een steuntje nodig. Haal je het steuntje weg, dan valt-ie, als een bokser die gevloerd wordt, plat op de grond.
Klimmers zijn er in soorten en maten, maar allemaal hebben ze zo hun eigen trucs om zich – ondanks hun gebrek aan zelfstandigheid – omhoog te werken. De hechtende klimmer maakt gebruik van verticaal oppervlak waarop hij zich vastzet. Een vergelijking met onze moderne klimwanden ligt voor de hand. Iedereen die de wilde wingerd wel eens van dichtbij heeft bekeken kent de voetjes waarmee hij naar boven klautert.
De rankende klimmer heeft die voetjes niet. Die is afhankelijk van een gastheer die als ladder dient. In de natuur gebruikt hij een boom of een heester. Typisch voor Limburg is de bosrank, een Clematis-soort die in de rest van Nederland veel minder voorkomt dan hier. Op veel plekken zie je hem nu met zijn witpluizige vruchten complete bosranden overdekken, tot meer dan tien meter hoog. De bosrank heeft de mens niet nodig, die vindt zijn eigen weg naar boven wel.
In de tuin hoort de mens de klimplant een handje te helpen. Daar is het een tuin voor. We pakken een hamer, we timmeren een constructie van dunne latjes op de gevel van het huis of van de schuur, en we leiden de druif, de winterjasmijn of de kiwi erlangs. We noemen zo’n constructie een latwerk.
Latwerken zijn in hun aard heel bescheiden – het is niks meer dan wat hout en wat nagels – maar toch kunnen ze, letterlijk en figuurlijk, tot grote hoogte stijgen. Beroemd is het latwerk op het eerste huis van Goethe in Weimar, het zogenaamde Gartenhaus aan de rivier de Ilm. Goethe, die wonderbaarlijke 18de -eeuwse mengeling van wetenschapper, schrijver, natuuronderzoeker, dichter, filosoof en staatsman, begon na de aankoop van zijn huis, hoe kan het anders, meteen met de aanplant van een tuin. Zijn huishoudster gebruikte de tuin om te oogsten, hij gebruikte de tuin om met alle zintuigen waar te nemen.
Toen Goethe het huis in mei 1776 betrok had hij drie van de vier gevels van onder tot boven laten voorzien van een latwerk. Daar tegenaan werd kamperfoelie geplant en ook een niet al te klimmende roos, met de horizontale naam Tapetenrose, een kruising tussen een Franse roos en een kaneelroos.
Er bestaan veel plaatjes van en het is mijns inziens een ontroerend latwerk. Waarom? ….. In al zijn eenvoud schept het de voorwaarde voor groei. Niet persé druk druk druk volgehangen met allerlei soorten. Nergens voor nodig. Want er is geen twijfel over mogelijk. In één oogopslag zie je dat hier echte tuiniers wonen.