
Capitula nr 70 – onder andere walnoten en diverse appelrassen
L1, 27 februari 2016
Mijn geboortestad Heerlen is 19 kilometer verwijderd van Aken. Dat is een paar uur lopen. Volgens de grenzen van nu ligt Heerlen in Nederland en Aken in Duitsland, maar als we die grenzen even buiten beschouwing laten en we gaan terug naar de vroege middeleeuwen, naar de achtste eeuw, dan ligt heel oostelijk Zuid-Limburg en een flink deel van het Heuvelland binnen loopafstand van Aken, de hoofdstad van het immense rijk van Karel de Grote.
Karel de Grote was koning der Franken en keizer van het West-Romeinse Rijk. Hij werd rond 748 geboren en leefde tot 814. Hij is dus ongeveer 66 jaar oud geworden. Op 20-jarige leeftijd erfde hij samen met zijn broer een rijk dat het noordwestelijke deel van het Europese vasteland omvatte en in de loop van zijn leven breidde hij in oostelijke en zuidelijke richting verder uit.
Één van de manieren om dat enorme rijk enigszins bestuurbaar te houden was het uitvaardigen van algemene verordeningen. Deze verordeningen werden capitularia genoemd, en ze werden zo genoemd omdat ze opgesteld waren in de vorm van een lange reeks van genummerde, kleine hoofdstukjes. Caput is latijn voor hoofdstuk – en capitula is het verkleinwoord – hoofdstukje.
Je had allerlei capitularia: je had ze voor wetgeving, voor geloofszaken of politieke zaken en je had er ook één die handelde over regels en instructies voor alle keizerlijke domeinen en landgoederen die over dat enorme Europese grondgebied verspreid lagen. De volledige naam van deze verordening was: capitulare de villis vel curtis imperii. Letterlijk vertaald: verordening aangaande keizerlijke landgoederen en hoven. Kortweg Capitulare de villis genoemd.
De Capitulare de villis heeft in totaal 70 hoofdstukjes. Het laatste hoofdstuk, capitula nummer 70, is het meest bekend. In dit hoofdstuk worden de planten en de bomen vermeld die in de tuinen van alle landgoederen geacht werden te staan. Denk je eens in: in heel Europa een uniform assortiment van 73 plantensoorten en 18 boomsoorten, en ze worden allemaal met naam genoemd. Bovenaan de lijst staan twee mariaplanten, de lelie en de roos. Daarna volgt een lange opsomming van nuttige gewassen: groenten en fruit om te eten, kruiden om te kruiden en om te genezen, en ook een paar verfplanten. Het merendeel van de soorten wordt nu nog steeds in de Flora van Heukels genoemd, met de aantekening: “reeds lang in cultuur, verwilderd”. We lezen: erwt, pastinaak, snijbiet, komijn, karwij, polei, goudsbloem, bonenkruid, ui, appel, walnoot, mispel, vijg enzovoort. Een deel van de groenten uit de Capitulare de villis staat nu in de belangstelling als “vergeten groenten”. We zien ze vandaag de dag bijvoorbeeld terug in de nieuwe historische moestuin van de IVN in Ulestraten.
Genoeg over hoofdstuk 70. De andere 69 zijn eigenlijk net zo interessant. Ze gaan over alles wat met het praktisch beheer van een landgoed te maken heeft. Over de landbouw, het onderhoud aan de gebouwen, de rechten en plichten van werknemers. Maar ook over de inhoud van de voorraadkamers, over de kwaliteit van het zaaigoed, over sterke ossen voor het ploegen, over voldoende koeienstallen, varkenskotten, schaapskooien en geitenhokken, over de hygiëne bij de bereiding van producten en over de imkerij. Je kunt het zo gek niet verzinnen of het komt aan bod. En dat met een duidelijke christelijke en duurzame insteek. Al lezende komt onze term ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ bovendrijven.
Ik stel me voor dat de Capitulare de villis, die toonaangevend was voor wat betreft de inrichting van huis, tuin, erf en land, vanuit Aken heel Europa overging en juist in de directe omgeving van Aken gemeengoed was. De verordening leest als een trein en van elk hoofdstukje kun je een mental picture maken. Plak deze plaatjes achter elkaar en je hebt een film. Nee, het is meer dan een film, want met een beetje fantasie kun je de planten, de beesten en het erf namelijk bijna ruiken.
Bedenk dat Amsterdam in die tijd uit niet meer bestond dan een halve man en een paardenkop, die tot hun knieën wegzakten in een ellendig, brak veenmoeras, terwijl in onze contreien een uitgekristalliseerde land- en tuinbouwcultuur aanwezig was.
Tja, verschil moet er wezen.