24 september 2016
Pas geleden zag ik de film met de onwaarschijnlijke titel ‘An Englishman who went up a hill, but came down a mountain’. Hij handelt over twee Engelse cartografen, ook wel surveyers genoemd, die aan het begin van de twintigste eeuw, ergens in een dorp in Wales, hun intrek nemen in de plaatselijke herberg om van daaruit met behulp van hun meetapparatuur het omliggende landschap in te meten. De twee Engelse gentlemen met hun afstandelijke, wetenschappelijke methode staan lijnrecht tegenover de plaatselijke Welse boeren, bij wie alles recht uit het hart lijkt te komen. De heren worden beschouwd als indringers vanuit het arrogante Engeland en ze worden, zacht gezegd, met scepsis en vileine humor ontvangen. De emoties lopen hoog op, maar uiteindelijk vinden de boeren en de landmeters elkaar en kan het happy end losbarsten.
Limburg kende iets vergelijkbaars, maar liefst honderd jaar eerder. Aan het begin van de 19de eeuw namelijk, trok een 30-tal Franse landmeters onze contreien binnen om het land op te meten en op kaarten in te tekenen. Ook toen stond de plaatselijke bevolking niet te juichen, en bood zelfs weerstand, want de afkeer voor de Franse rood-wit-blauwe driekleur was groot. Toch is het maar goed dat onze voorvaders die vreemde lui met hun rare instrumenten hun werk lieten doen, want het resultaat was iets heel bijzonders.

Ontginningsvelden Melderslo (bij Horst), op de Tranchotkaart, Detail/uitsnede van kaartbladen 25 en 26.
In 1794 was het latere Limburg onder Frans bestuur gekomen en omdat het Franse leger snel de beschikking wilde hebben over betrouwbare terreinkaarten gaf Napoleon de opdracht om alles in kaart te brengen. Een kolonel uit het Franse leger, Jean Joseph Tranchot, kreeg de opdracht om de veroverde landen tussen de Rijn en de Maas op te meten. In totaal ging het om vier departementen en samen met zijn medewerkers begon hij als eerste met het Departement de la Meuse Inférieure, of anders gezegd: van Eijsden tot de Mokerhei. Het resultaat was een reeks van 38 kaartbladen, schaal 1 op 20.000, van een uitzonderlijke kwaliteit, en met een schat aan informatie over het Limburgse landschap. Bossen, woeste gronden, grondgebruik, nederzettingen met hun huizen, hagen, erven, moestuinen en boomgaarden, het reliëf, het wegen- en waternet, het staat er allemaal op.
Het doel van de Tranchotkaart – want zo werd hij genoemd – was van militair-strategische aard, dus alles wat van belang was voor een oprukkend leger werd systematisch ingemeten en ingetekend. Voor goede kaartlezers, en dat zijn militairen, waren het uitermate functionele kaarten. Achter hun bureaus in hun hoofdkwartieren moesten de generaals met behulp van de legenda het landschap namelijk tot in detail kunnen verkennen en er virtueel –ja, toen ook al – doorheen kunnen trekken. “Op díe plek kunnen de manschappen of de paarden drinken, hier zakken we met onze kanonnen weg in drassige grond, daarachter is een nederzetting, met alle te confisqueren paarden, koeien, kleinvee en fruit van dien.” Alles werd geïnventariseerd en de landmeters gingen zo nauwkeurig te werk dat Napoleon vol ongeduld liet weten dat het allemaal veel te gedetailleerd was en dat het allemaal veel te veel tijd in beslag nam. Tranchot liet zich echter niet van de wijs brengen.
Dat wat de generaals destijds konden, dat kunnen we nu ook. Alleen slepen we nu geen regiment achter ons aan, nee, we wandelen in ons eentje. We pakken onze virtuele wandelstok en gaan op stap door het gevarieerde, vroeg 19de eeuwse, Limburgse land. De door de Vrije Universiteit digitaal beschikbaar gestelde Tranchotkaart is onze veldgids.
Realiseer je dat de eerste helft van de 19de eeuw wel wordt beschouwd als de periode waarin we de grootste variatie in plantengemeenschappen en plantensoorten kenden. Niet alleen was er nog genoeg over van de natuurlijke vegetatie – denk aan de woeste, onontgonnen gronden van de Peel- , maar ook was er een keur aan onder invloed van de mens ontstane biotopen. Dicht bij de nederzettingen de intensief gebruikte gronden, boomgaarden, moestuinen, akkerlanden, hooilanden en weilanden. Verder weg de schrale, extensief gebruikte gronden, heide, hakhoutbossen en opgaande bossen met sparren of dennen, of beuken of eiken. Kastelen met hun parkbossen. En langs de rivieren de overstoombare gronden en de grienden. Iedere biotoop met zijn eigen soortenrijkdom. En voordat de biodiversiteit als gevolg van de industriële revolutie definitief aan haar neerwaartse gang begon, hebben de mannen onder leiding van Tranchot dat allemaal geïnventariseerd en voor ons, leesbaar, op papier gezet. ‘Natuurgetrouw’, dat is hierbij een passend sleutelwoord.