Een plant is een plant is een plant. Er bestaan uiterst ingewikkelde definities voor planten, maar in het dagelijks leven kennen we ze als dingen met wortels, met een stengel en met groene blaadjes. Zo simpel kan het zijn. Wanneer je een plant laat groeien voor productie dan heet een plant geen plant meer, maar een gewas. Een gewas is een plant die met een specifiek doel geteeld wordt en een voedselgewas is een plant die gebruikt wordt als voedsel of als grondstof voor voedsel. Op grote schaal doen we dat in de akkerbouw of de tuinbouw en op kleine schaal in de moestuin.
De moestuinen liggen er in deze tijd van het jaar nog tamelijk maagdelijk bij. Vers gespit, met eventueel wat kalk of een andere meststof eronder gewerkt. Het zaad ligt klaar om gezaaid te worden, en het pootgoed en voorgezaaide plantgoed staat klaar om uitgeplant te worden. Maar ….. toch is er één klein rijtje plantjes dat al fier boven de grond staat. Het zijn de tuinbonen. Die houden ervan om heel vroeg, in maart al, in de volle grond gestopt te worden en ze gedijen in de koelte.
De tuinboon is een zogenaamde peulvrucht. De bonen zijn in feite zaden die groeien in langgerekte, tweedelige zaaddozen die peulen genoemd worden. Peulen zijn hét typische kenmerk van een van de grootste plantenfamilies ter wereld, de Leguminosae. Wereldwijd telt deze familie zo’n 20.000 plantensoorten, en veel van deze soorten zijn van groot belang voor onze voedselvoorziening. Denk maar aan het Franse woord voor groente, legume.
Erwten, linzen, kikkererwten, taugé, alfalfa, pinda’s, sojabonen en al die andere eiwitrijke bonen die wereldwijd geteeld worden: ze zijn allemaal familie van de tuinboon. Stuk voor stuk zijn het belangrijke economische gewassen. En beperken we ons tot onze moestuinen dan zien we dat de tuinboon in de loop van het groeiseizoen gezelschap krijgt van familieleden als peultjes, erwtjes, kapucijners, snijbonen en sperziebonen.
Niet alle planten binnen de Leguminosae worden als voedselgewas geteeld. In Nederland komen we ze tegen tijdens onze wandelingen in de natuur. Klaver, bijvoorbeeld, of wikke, of brem en gaspeldoorn, allemaal neven en nichten, tantes en ooms van de tuinboon. Ook een grote boom als de robinia. En in onze tuinen staan de honingboom, de judasboom of de gouden regen. Klein of groot, het maakt niet uit, ze hebben allemaal peulen.
Op het internet zweven tal van artikelen over de vraag hoe over vijftig jaar alle mensen op aarde gevoed kunnen worden zonder dat de wereld ten ondergaat aan een te hoge CO₂-uitstoot. De wereldbevolking groeit met rasse schreden en we weten allemaal dat het aardoppervlak niet mee groeit. Volgens deskundigen is het onmogelijk om op de huidige manier met ons dieet door te gaan. Het landbouwareaal dat nu benut wordt voor voedergewassen voor de veeteelt is te groot. We hoeven het niet helemaal zonder vlees en zuivel te doen, maar…..het moet wel minder. En de beste vleesvervangers, daar is iedereen het over eens, zijn te vinden in de familie van de Leguminosae. In de komende decennia wordt deze omschakeling in de land- en tuinbouw een mooie uitdaging. Ik kan er niet op wachten, alleen al vanwege het feit dat we dan in Limburg wat minder van die voedermaisvelden hebben. Ik woon in het Heuvelland en de landbouwgronden daar behoren tot de vruchtbaarste van Nederland. Toch is voedermais ook daar een van de meest verbouwde gewassen. Voer voor vee in plaats van voor mensen. Ik vind het een verspilling van een bijzondere kwaliteit.
En er is nog een ander aspect. Daar waar de intensieve veeteelt voorbehouden is aan grote bedrijven, is het kweken van voedselgewassen mogelijk voor iedereen die een lapje rond ter beschikking heeft. Dus naast grootschaligheid is er ook plek voor kleinschaligheid. Zo breng je de planten weer wat dichter bij de mensen, en daar doen we het voor.