Je gaat op reis naar een vreemde stad. In je koffer zit een reisgidsje met een overzicht van kerken, musea, kunstschatten, cafés, restaurants enzovoort. Niks mis mee. Maar….. wij zijn liefhebbers van de buitenlucht en keer op keer blijkt dat een van de leukste manieren om een stad te leren kennen een bezoek aan de plaatselijke botanische tuin is. De één volstrekt up to date –zoals de botanische tuin in Berlijn of Londen -, de ander stok- en stokoud – kijk maar eens in Florence. De schitterende verwaarlozing van de botanische tuin in Rome, de schoonheid van de botanische tuin in Palermo, de eenvoud van de tuin in Helsinki, de compleetheid van die van Leiden. Als u in de komende maanden eens een stedentripje maakt: botanische tuinen zijn niet alleen een bijzonder onderdeel van hun eigen stad, maar ook onderdeel van een lange, gezamenlijke traditie.

Een van de kassen in de botanische tuin van Palermo
Die traditie is natuurlijk verbonden met de stichting van universiteiten. Vanaf de 15de eeuw werden de eerste universiteiten opgericht en met behulp van de nieuwe methode van de “onbevooroordeelde waarneming” werden daar allerlei facetten van onze wereld bestudeerd. Het plantenrijk was één van de onderzoeksterreinen en iedere zichzelf respecterende universiteit had een tuin, een hortus, met daarin levende plantencollecties ten behoeve van onderzoek en onderwijs. In eerste instantie lag de focus op de medische toepassingen van planten en de meeste oude tuinen zijn dan ook als hortus medicus begonnen.
Al snel werd het plantenrijk zélf het object van studie. De studie heette plantkunde oftewel botanie, en de Hortus medicus werd een Hortus botanicus. De 17de eeuw was een eeuw waarin grote delen van de wereld, en dus de natuurlijke wereld, werden ‘ontdekt’. Het resulteerde onder meer in een enorme plantaardige verzamelwoede. Nederland, als een van de maritieme grootheden uit die tijd, speelde hierin bepaald geen kleine rol. Duik maar eens in het netwerk van de vroege Leidse Hortus of in de correspondentie die werd gevoerd tussen de Amsterdamse Hortus en handelsposten van de VOC all over the world. Zo werden, niet alleen in Nederland, maar in heel Europa binnen relatief korte tijd enorme plantencollecties opgebouwd. Ik beschouw het als een tijd van grote gretigheid en die bleef niet alleen beperkt tot wetenschappelijke instituten. Vanaf een zeker moment namelijk werden plantenverzamelingen ook beschouwd als een statussymbool en menig botanische collectie is onder de vleugels van koningen en keizers ontstaan.

De lopende tentoonstelling in de hortus Botanicus in Leiden
De verzameldrift – en het op naam brengen van al die nieuw ontdekte planten – voedde de behoefte aan een systematische ordening. In de 18de eeuw werd deze ordening het belangrijkste onderzoeksterrein binnen de plantkunde. De publicatie van Linnaeus’ Species Plantarum in 1753 was het fundament voor de naamgeving van planten zoals die nu nog bestaat.
Ook in de 19de eeuw stonden de botanische tuinen in het teken van groei. Veel aandacht ging enerzijds uit naar de duizelingwekkende mogelijkheden van kweekproducten en cultuurvariëteiten en anderzijds naar economische gewassen, met name tropische c.q. koloniale, landbouwgewassen. Planten dus waarmee veel geld verdiend kon worden. Door de bouw van speciale kassen konden bijzondere plantengroepen (zoals palmen) een plek in de tuinen krijgen. En met de oprichting van de zogenaamde arboreta en pineta, niet alleen in Europa, maar bijvoorbeeld ook in de Verenigde Staten (het fantastische Arnold Arboretum in Boston bijvoorbeeld) ontstonden er ook de bomen- en heestercollecties.
In de 20e eeuw verloren de meeste botanische tuinen hun functie als onderzoeksterrein. Het nieuwe onderzoek betrof niet meer de uiterlijke kenmerken van een plant, maar men kroop er als het ware in. Laboratoria en microscopen werden onmisbaar. De tuinen verschoven in de richting educatie en publieksinformatie en dat deden en doen ze behoorlijk succesvol. OP deze manier laten ze met hun uiteenlopende plantencollecties onveranderd de fascinerende verscheidenheid van het plantenrijk zien.
Een nieuwe stad leren kennen is in feite niets anders dan een nieuwe tuin leren kennen. Je loopt rond en je geeft je ogen de kost. Het is een kwestie van ontdekken en verwonderen. Dat hoeft natuurlijk niet perse het buitenland te zijn; het kan ook dichtbij. Ga maar eens een dagje naar Leiden: een prachtige binnenstad met daarin als parel de Leidse Hortus. En voor degenen die graag in de eigen provincie blijven is er de botanische tuin van Kerkrade. Daar wandel je in alle rust langs een adembenemend mooie bomencollectie. Geen geprop op de vierkante meter, nee, alle bomen en heesters krijgt lekker de ruimte. Zoals de mooiste witte moerbei die ik ooit gezien heb. Ik wil maar zeggen: Limburg heeft het óók.